Nachtzeilen schept een band

Ik moet het toegeven. Een mens is soms te snel met een oordeel.

In Arbroath ligt een boot, de Fidelia. Wanneer met het opkomend tij de poort van de marina opengaat, varen ze uit. Wij ook.

In Eyemouth -we zijn zelf net afgemeerd- komt een boot langszij bij ons. He, de Fidelia! Veel meer dan een korte babbel komt er niet. Je hoeft niet de hele wereld op de koffie te vragen, maar toch, dit is weinig. We verzuchten even dat het toch anders was in Orkney, Fair Isle en Shetland. Daar sprak iedereen iedereen. We waren er ook met minder. Ik weet het niet, ongemerkt is daar dat oordeel.

En dan komen we toe in Amble. Oh, kijk, daar ligt Fidelia alweer, een flink eind bij ons vandaan. De man gaat de mast in, een klus moet geklaard. Zo gaat dat in een haven, je kijkt, je ziet dingen. Neemt er zelfs even de verrekijker bij. Zwaait. Maar al zijn we nu in de derde marina samen afgemeerd, tot een babbel komt het niet. Als we van een lange wandeldag terug aan boord komen, blijkt Fidelia alweer vertrokken.

Een dag later. Het is dik na middernacht als we door de brug kunnen om Whitby marina binnen te varen. Aan het wachtponton voor de brug ben ik onder de doghouse in slaap gesukkeld, de marifoon wekt me. Bijna op de tast sluipen we de marina in. Wat is het moeilijk om een plek te vinden in het donker. Maar kijk, het eind van het ponton, bakboord is nog vrij. Zo stil als we kunnen manoeuvreren we ons op onze plaats. He, is dat niet de Fidelia naast ons? Wat een toeval. We slapen uit en als we opstaan is Fidelia verlaten.

Twee dagen later, we gaan van Whitby naar Lowestoft varen, 150 mijl ver. Pas om 1:30 pm gaat de brug open. In de voormiddag, in afwachting van ons vertrek, knip ik het haar van Las op het ponton. “Nice, really professionally done,” klinkt het lachend. Aha, er is toch beweging op de Fidelia. Ze gaan ook naar Lowestoft. Ook 150 mijl ver. En aangezien we allebei afhankelijk zijn van de opening van de brug, vertrekken we op precies hetzelfde moment.

We varen met wel twaalf boten Whitby buiten. Tien doen er mee aan de weekend regatta, twee gaan er naar Lowestoft, Fidelia en wij.

Ze blijven ons voor. Een snedige boot is het wel. De wind maakt bokkesprongen, nu eens varen we halve wind, dan aan de wind, dan moeten we overstag omdat de wind veertig graden shift. Telkens worden die grillen voorspeld door Fidelia die haar zeilen bijstelt, haar koers verlegt. Wij volgen als een schaduw.

Na het avondeten wordt de wind stabieler, we varen halve wind. Hela, daar gaat hun gennaker de lucht in. Dat werkt op ons als een rode lap op een stier. We sleuren ook voor het eerst in vijf weken onze gennaker aan dek. Prachtig zeilen is het, net voor het donker wordt, nog ruim twee uur onder halfwinder. Tot de wind wegvalt en de kleurige ballonnen inzakken als mislukte soufflees.

Lowestoft, de Royal Norfolk & Suffolk marina. We lopen de monumentale club binnen en de eerste persoon die ons pad kruist is de schipster van de Fidelia. Bijna omhelst ze ons. “Wat een prachtige nachttocht was dat,” lacht ze “die bijna volle maan, en de zonsopgang, en zo geruststellend om het met twee te doen!” Ze tovert mooie foto’s van onze boot onder gennaker uit haar Ipad tevoorschijn en nodigt ons uit voor een glas aan boord.

We hebben alle vier niet veel geslapen, maar plots komt aan het kletsen geen eind. Biertje na biertje worden zeilverhalen uitgewisseld. Jo en Mal(colm). Pas na vijf jachthavens spreken we mekaar met de voornaam aan.

 

 

Arbroath? Nee, volgens mij kunnen we daar niet binnen…

8 – 11 juli 2016

Al ruim 200 mijl geleden namen we afscheid van de Shetlands. Het eerste idee was om van Symbister op Whalsay naar Peterhead te varen, de haven die we ook op de heenreis aandeden. Maar de wind is ons goed gezind en we kunnen zuidelijker gaan varen. Erg veel havens zijn er niet op het stukje Schotse noordoostkust. We overlopen de mogelijkheden.

“Kijk naar dat plannetje, zo uitnodigend ziet dat er niet uit, laten we gewoon doorvaren tot Eyemouth. Ik ben moe, ik ga even bijslapen.” Als we dag en nacht varen hebben we een ongeveer-systeem. ‘s Nachts drie uur op –wacht houden dus- en drie uur af –slapen dus. Maar die zes uur slaap zijn te weinig om de rest van de dag door te komen én uitgerust te blijven. Volgens behoefte doen we dan elk nog eens een dutje tussendoor, dat noemen we bijslapen. Terwijl mijn schipper slaapt, bekijk ik het kaartje nog eens. En nu we iets dichter bij land zijn, kan ik met een vleugje internet, Arbroath googlen. Dat ziet er toch een heuse marina uit. Het magazine SailScotland –nog gekregen in Kirkwall, Orkney- geeft de doorslag. Arbroath staat er in vermeld als een volwaardige marina. Als mijn schipper wakker wordt, krijg ik hem zo ver om het te proberen.

Het was een mooie tocht, deze twee dagen en nachten op zee. In de eerste 24 uur legden we 141 mijl af, niet mis. En na de eerste nacht –voor het eerst op deze reis- bezoek van dolfijnen! Plots waren ze daar bij het krieken van de dag, we lieten ons ontbijt onaangeroerd. Zeker tien flinke acrobaten amuseerden zich wel een uur rond de boeg van de boot.

Arbroath pakt mij meteen in.

Een kleine marina waar je van half tij vloed tot half tij eb binnen kan en die dan afgesloten wordt tot het volgende hoogwater. Er blijft 2,5m water staan, terwijl havengeul en buitenhaven ondiep worden. Rondom de marina staan kleurige huisjes, er is een vismijn, een oud RNLI station –het enige in Schotland waar de boot nog van een trailerhelling het water in gaat-, wat restaurants en een merkwaardige toren.

De Signal Tower diende om contact te houden met de vuurtorenwachters van de Bell Rock Lichthouse, 11 mijl in zee. Elke morgen ging op de vuurtoren een koperen bal omhoog als teken dat alles in orde was. Bij wijze van antwoord ging ook in de Signal Tower een koperen bal omhoog. Gaf de vuurtoren geen signaal, dan was er iets loos en werd een boot naar de Bell Rock Lighthouse gestuurd. 11 mijl is wel ver denk ik dan. En hoe ging dat dan met mist en regen? Ze moeten wel heel goeie verrekijkers gehad hebben… Intussen is de vuurtoren al lang geautomatiseerd en is de toren een museum geworden.

Arbroath ligt in het graafschap Angus en is beroemd omwille van zijn smokies of gerookte schelvis. Rondom de haven zie je en ruik je overal de aromatische rook van de smoke houses. Het is niet zomaar gerookte vis, de Arbroath Smokies hebben in 2004  een nominatie gekregen als regionale specialiteit. Je hebt Arbroath niet geproefd als je geen smokie hebt gegeten. Behalve schelvis roken ze ook zalm, forel, mosselen. Je krijgt je zacht gerookte vissen mee in krantenpapier.

En dan zijn er nog de Seaton Cliffs. Indrukwekkende roodkleurige kliffen die verticaal uit zee oprijzen. Arbroath klinkt zo Schots –zeker als je de r laat rollen zoals ze hier doen- en het weer is ook Schots. Inktzwarte wolken, dreigende luchten, een flinke regenbui nu en dan. Maar het voelt wel al een stuk warmer aan dan 300 mijl noordelijker.

‘s Avonds eten we lekker in het Old Boatyard Restaurant en plannen onze tocht naar Eyemouth, onze laatste haven in Schotland…