Blijven gaan, Miss Lindsay

“We waren nooit dichter bij een echtscheiding dan sinds we die boot kochten…” verzucht Kathleen. Pretoogjes en een glimlach verraden gelukkig een charmant gevoel voor overdrijving. Haast nog charmanter is haar smeuïge Schots accent. Ian kijkt haar liefdevol aan en haalt verontschuldigend zijn schouders op.

13 juli 2016

De havenmeester is al lang naar huis wanneer we tegen tienen Amble binnenlopen. In een brievenbus op het meldponton vinden we een envelop met brochure van Amble en omgeving, een magneetkaart voor poort en douche en een havenplan, met daarop de vrije ligplaatsen. In verschillende kleurtjes volgens de lengtes van de boten. Wow, hier is over nagedacht! Op de enige vrije plek, op de kop van een ponton, ligt al een jachtje. Als dat nu een beetje opschuift, kunnen wij er nog bij. Het Schotse stel heeft motorpech gehad, en toen viel ook nog de wind weg, ze hadden een dag vol stress achter de rug en leken een beetje van de kaart. Als zij hoort dat wij al vijf weken onderweg zijn en op terugweg van de Shetlands, staart ze me ongelovig aan. “How did you survive?” Ik moet er wat om lachen. Ze heeft zo veel vragen, zegt ze nog.

14 juli 2016

Die vragen vuurt ze nu af, bij een etentje bij ons aan boord. Puree met gestoofde prei, lenteuitjes en platte peterselie, een stukje zalm.

Hun verhaal. Niemand van familie of vrienden had iets met boten, zeilen of de zee. Maar zij waren er allebei op onverklaarbare wijze door gefascineerd. Waar ze ook met vakantie gingen, ze eindigden altijd bij de jachthaven, betoverd door die boten. Maar ook altijd met de gedachte dat het een onbereikbare wereld was. Toen hun kinderen op een dag de vleugels uitsloegen, wilden ze eindelijk iets voor zichzelf gaan doen. Zij leerde ‘french horn’ spelen, hij kocht een bootje. Dat bootje was zo klein dat ze apart moesten slapen en werd al gauw ingeruild voor een iets groter modelletje. Hun ervaring was beperkt tot wat meezeilen met anderen, zeillessen hadden ze niet genomen.

En nu zijn ze op vakantie, met die boot. Dag twee van drie weken. En het vlot moeizaam. Vooral zij kijkt tegen het hele zeilgedoe aan als tegen een metershoge golf.

“En toen ik jou daar zo vrolijk en ontspannen in een hagelwit t-shirt over het ponton zag lopen,” gaat ze verder op volmaakt dramatische wijze, “terwijl je al vijf weken onderweg bent, vraag ik mij af hoe je dat doet.” “You make it look so do-able…” Do-able. Dat klinkt leuk. Doenbaar dus?

Nu gebiedt de waarheid me te zeggen dat we tot hiertoe vooral gekleed liepen in thermisch ondergoed en dikke truien en dat het vandaag voor het eerst echt t-shirt-weer is. En dat dit exemplaar gewoon nieuw is, vlak voor vertrek gekocht. Dat het nog spierwit is, daar heb ik echt geen verdienste aan.

De vragen blijven komen, over navigatie, zeeziekte, zelfvertrouwen, eten en koken aan boord… Een derde fles wijn wordt ontkurkt. En dan haar meest prangende vraag, het hoofd een beetje schuin, bijna fluisterend: “Hoe houd je het vol…? Als koppel…?”

De vraag zweeft boven de tafel, blijft hangen. Stilte. Even nadenken.

Met geduld, denk ik. Zonder schreeuwen of verwijten. Met het nodige overleg, en een ongedwongen taakverdeling waar elk zich goed bij voelt. En met de geruststellende gedachte dat elke storm uiteindelijk wel gaat liggen. En het besef dat je nooit volleerd bent in het zeilen, en dat elk tochtje, hoe klein ook, altijd meer ervaring oplevert. En als je denkt op alles voorbereid te zijn, gebeurt dan toch dat ene, waar je niet op voorbereid was. Dus ja…

15 juli 2016

Dag drie van hun vakantie lijkt goed in te zetten. We zien ze flink opkruisen naar Blyth, wij varen door naar Whitby. Miss Lindsay vaart mooi, haar boeg doorklieft dapper de golven, het donkerblauwe water breekt in schuimend kristal. Kathleen en Ian wuiven naar ons. Door mijn telelens zie ik ze lachen.

 

 

Eyemouth – Amble, van Schotland naar Engeland

14 oktober 1881

De barometer stond bangelijk laag die ochtend, daar kon niets goeds van komen. Maar de zee was kalm, de lucht was schoon en de vissers van Eyemouth -zwaar onder druk door een moordende heffing- vertrokken toch. Er moest geld verdiend worden. En als één boot vertrok, dan gingen ze allemaal, zo ging dat. Amper een paar uur later brak de hel los. Een van de zwaarste stormen ooit sloeg toe. De vloot was niet ver genoeg van de kust om open water op te zoeken. Schepen kapseisden, of sloegen te pletter op de beruchte Hurkar Rocks. Die liggen zo dicht bij de kust dat toegesnelde familie en vrienden geliefden voor hun ogen zagen vergaan, hun geschreeuw konden horen.

189 vissers kwamen om, waarvan 129 van Eyemouth. Twee op drie van de mannelijke inwoners… Er waren vrouwen die zowel hun man als hun zonen verloren. Dit drama wordt het Eyemouth Disaster genoemd, de dag van de ramp Black Friday.

12 juli 2016

Wij hebben gelukkig de 46 mijl van Arbroath naar Eyemouth met rustig weer gezeild, de Firth of Forth voorbij. Bij St Abb’s Head zijn we dichter onder de steile kust gaan varen omdat het daar zo onnoemelijk mooi is. Op deze kaap –St Abb’s Head National Nature Reserve– nesten duizenden vogels, tot ver op zee hoor je hun gekrijs en ruik je de vogelpoep.

En dan Eyemouth aanlopen… Het is een beetje spannend omdat het, komend van op zee, lang duurt voor je de havengeul kan zien, ‘open vaart’ zoals dat heet. Bovendien is het een heel actieve vissershaven en kan het er druk zijn van in- en uitvarende vissersboten. Erg breed is de vaargeul ook al niet, en er is weinig plaats om af te meren. En dan zijn er die Hurkar Rocks nog. Even schrikken als we net voor de aanloop naar de havengeul een jachtje -een Belgisch bovendien- op haar kant zien liggen. Maar de reddingsdienst is er bij en het water komt op, ze gaan vanzelf weer drijven.

En als je dan lekker op je plekje ligt –motor uit en tijd voor een biertje- is het een fijne haven. Douches, toiletten, wasmachine, een heel vriendelijke havenmeester. Het stadje is gezellig en heeft alles wat je nodig hebt, bakker, supermarkt, bank en zelfs een shipchandler(tje).

13 juli 2016 Eyemouth – Amble

’s Morgens worden we met een staalblauwe hemel en zachte temperaturen verwend. We hebben de tintelfrisse koelheid van het Noorden nu echt wel achter ons gelaten.

Bij het buitenvaren is het moeilijk je voor te stellen dat zich hier 135 jaar geleden een ramp voltrok…

Goodbye Scotland, hello England. Bij Berwick-upon-Tweed varen we de grens over. Het zomerse weer van ’s morgens is omgeslagen. De lucht is dreigend, vol donkere wolken en nog donkerder regenbuien. Het is een boeiend schouwspel en gelukkig vallen de buien ver van ons of boven land uit. We varen Lindisfarne (Holy Island) en de Farne-eilanden voorbij.

Zes jaar geleden bezochten we deze prachtige plekken al, maar kiezen nu voor een haven waar we nog niet eerder waren, Amble, een goeie 40 mijl van Eyemouth.

 

Arbroath? Nee, volgens mij kunnen we daar niet binnen…

8 – 11 juli 2016

Al ruim 200 mijl geleden namen we afscheid van de Shetlands. Het eerste idee was om van Symbister op Whalsay naar Peterhead te varen, de haven die we ook op de heenreis aandeden. Maar de wind is ons goed gezind en we kunnen zuidelijker gaan varen. Erg veel havens zijn er niet op het stukje Schotse noordoostkust. We overlopen de mogelijkheden.

“Kijk naar dat plannetje, zo uitnodigend ziet dat er niet uit, laten we gewoon doorvaren tot Eyemouth. Ik ben moe, ik ga even bijslapen.” Als we dag en nacht varen hebben we een ongeveer-systeem. ‘s Nachts drie uur op –wacht houden dus- en drie uur af –slapen dus. Maar die zes uur slaap zijn te weinig om de rest van de dag door te komen én uitgerust te blijven. Volgens behoefte doen we dan elk nog eens een dutje tussendoor, dat noemen we bijslapen. Terwijl mijn schipper slaapt, bekijk ik het kaartje nog eens. En nu we iets dichter bij land zijn, kan ik met een vleugje internet, Arbroath googlen. Dat ziet er toch een heuse marina uit. Het magazine SailScotland –nog gekregen in Kirkwall, Orkney- geeft de doorslag. Arbroath staat er in vermeld als een volwaardige marina. Als mijn schipper wakker wordt, krijg ik hem zo ver om het te proberen.

Het was een mooie tocht, deze twee dagen en nachten op zee. In de eerste 24 uur legden we 141 mijl af, niet mis. En na de eerste nacht –voor het eerst op deze reis- bezoek van dolfijnen! Plots waren ze daar bij het krieken van de dag, we lieten ons ontbijt onaangeroerd. Zeker tien flinke acrobaten amuseerden zich wel een uur rond de boeg van de boot.

Arbroath pakt mij meteen in.

Een kleine marina waar je van half tij vloed tot half tij eb binnen kan en die dan afgesloten wordt tot het volgende hoogwater. Er blijft 2,5m water staan, terwijl havengeul en buitenhaven ondiep worden. Rondom de marina staan kleurige huisjes, er is een vismijn, een oud RNLI station –het enige in Schotland waar de boot nog van een trailerhelling het water in gaat-, wat restaurants en een merkwaardige toren.

De Signal Tower diende om contact te houden met de vuurtorenwachters van de Bell Rock Lichthouse, 11 mijl in zee. Elke morgen ging op de vuurtoren een koperen bal omhoog als teken dat alles in orde was. Bij wijze van antwoord ging ook in de Signal Tower een koperen bal omhoog. Gaf de vuurtoren geen signaal, dan was er iets loos en werd een boot naar de Bell Rock Lighthouse gestuurd. 11 mijl is wel ver denk ik dan. En hoe ging dat dan met mist en regen? Ze moeten wel heel goeie verrekijkers gehad hebben… Intussen is de vuurtoren al lang geautomatiseerd en is de toren een museum geworden.

Arbroath ligt in het graafschap Angus en is beroemd omwille van zijn smokies of gerookte schelvis. Rondom de haven zie je en ruik je overal de aromatische rook van de smoke houses. Het is niet zomaar gerookte vis, de Arbroath Smokies hebben in 2004  een nominatie gekregen als regionale specialiteit. Je hebt Arbroath niet geproefd als je geen smokie hebt gegeten. Behalve schelvis roken ze ook zalm, forel, mosselen. Je krijgt je zacht gerookte vissen mee in krantenpapier.

En dan zijn er nog de Seaton Cliffs. Indrukwekkende roodkleurige kliffen die verticaal uit zee oprijzen. Arbroath klinkt zo Schots –zeker als je de r laat rollen zoals ze hier doen- en het weer is ook Schots. Inktzwarte wolken, dreigende luchten, een flinke regenbui nu en dan. Maar het voelt wel al een stuk warmer aan dan 300 mijl noordelijker.

‘s Avonds eten we lekker in het Old Boatyard Restaurant en plannen onze tocht naar Eyemouth, onze laatste haven in Schotland…

Scallops or no scallops, that’s the question

6 – 7 juli 2016

In Out Skerries lagen we afgemeerd voor een vissersboot, de Treasure. Voor dag en dauw vertrok ze en meerde pas ‘s avonds weer aan. Aan dek lagen dikke witte zakken opgestapeld. Scallops. Sint-jakobsschelpen. Of in het gewoon Vlaams, coquilles, kokiejz. We proberen een gesprekje aan te knopen met de schipper. Maar zijn Engels is zo Shetlands dat we het nauwelijks begrijpen. En als wij vragen of er schelpen te koop zijn, lijkt hij ons weer niet te verstaan. Of wil hij ons niet verstaan. Aandringen lijkt ons niet gepast.

Inmiddels zijn we –na een schitterend zeiltochtje- aangekomen op het eiland Yell, in Mid Yell Voe. Een Voe is een inham. We liggen een beetje ongewoon, op de kop van de kade. Links en rechts lagen al vissersboten en dichter naar de kant durven we niet wegens misschien ondiep.

Oorverdovende stilte, een uitgepuurd landschap.

Tot een tuffende motor nadert. Een bootje komt afmeren. Nieuwsgierig gaan we kijken. Scallops! Zak na zak wordt van het schip geladen. We proberen een gesprekje aan te knopen met de schipper. En dat gaat goed. Een dozijn schelpen, geen probleem. Glimmend van trots overhandigt de schipper ons de plastiek zak. Hij kijkt me schuin aan. Of ik wel weet hoe ik ze open moet maken? Hij demonstreert het vakkundig. 4.000 schelpen brengen ze hier dagelijks binnen. Vierduizend. Om ze te gaan vissen, moet je een licentie hebben, en die licenties zijn beperkt. Ook mag je niet verder van 6 mijl uit de kust vissen en mag je boot niet meer dan vier schraapnetten -ook schelpendreg genoemd- aan weerszijden hebben. Sint-jakobsschelpen ophalen beschadigt hoe dan ook de bodem, dit intensief doen zou vernietigend zijn. Hier in Shetland zijn de regels streng.

Niet voor niets is het motto van Shetland -gebaseerd op een document uit 1241- ‘Með lögum skal land byggja’, ‘met wetten zal dit land gebouwd worden‘.

Het leven is hier goed, zegt hij en wijst naar enkele spelende kinderen op het kleine strandje. Ze groeien hier op in vrijheid en zonder zorgen. Niemand sluit hier zijn auto of zijn huis. Coquilles, mosselen, zalm, alles is hier van topkwaliteit, het water is hier zo zuiver als wat. Zijn vrouw werkt in het zalmverwerkend bedrijf iets verderop. 15.000 zalmen van 4 à 5 kg worden hier dagelijks aan land gebracht. Vijftienduizend. Die worden de hele wereld rond gestuurd. Je zalm uit de supermarkt? Veel kans dat die hier vandaan komt. Vissen doen ze het hele jaar rond, in bijna alle weer. En ja, hoor, ze gaan ook wel eens met vakantie. In de winter. Naar de zon, naar Tenerife. Eén week…

We mogen niet betalen voor onze schelpen, maar een biertje van bij ons slaan ze niet af.

St-Jakobsschelpen, boter, witte wijn, room, ui en look.

De schelpen openmaken zoals de visser toonde. Wassen (er kan nogal wat zand in de schelp zitten), droogdeppen. Kort bakken in boter. Uit de pan halen, warm houden. In dezelfde pan fijngesneden uitje en look in wat verse boter aanstoven, op een matig vuurtje, zonder te laten kleuren. Blussen met een glaasje witte wijn, room erbij en even laten inkoken. Peper, zout en klaar. Ik gaf er gekookte aardappeltjes en een slaatje bij.

Unst, noord, noorder, noordst

5 – 6 juli 2016

Welkom op het eiland Unst.

Mijn naam is Ian Mackay, de havenmeester van Baltasound. Sorry, ik miste jullie maar ik kom later langs en kijk er al naar uit jullie te ontmoeten…

Dan volgt een gedetailleerde opsomming -in volzinnen- van alle faciliteiten, winkels, pubs in de onmiddellijke omgeving. Het moeten wel volzinnen zijn om er een A4-tje vol mee te krijgen. Er zit een handgetekend plannetje bij. Not to scale, wordt er fijntjes bij vermeld.

De brief eindigt met:

Ik ben er van overtuigd dat jullie iedereen die op Unst woont behulpzaam en vriendelijk gaan vinden, en zo blij jullie te mogen ontmoeten.

We zijn pas aangekomen in Baltasound op het eiland Unst, hebben ons afgemeerd aan de buitenkant van de pier en zijn net vertrokken voor een wandeling als we de havenmeester in zijn jeep kruisen. Hij wil ons absoluut niet van onze wandeling weerhouden, geeft ons eenvoudigweg die schattige brief en drukt ons op het hart ons absoluut niet te willen storen. Hij komt gewoon later wel eens langs. Met zijn uniform, zwarte kepi en kirrend lachje, zou hij zo uit een Britse serie kunnen komen.

“Bonjour!”

We zijn aan het eten als we iemand horen roepen op de kade. Daar staat een niet meer zo jonge, maar kranige dame, vurige haren wapperend in de wind. Ze spreekt ons in vloeiend Frans aan en stelt zich voor als Elisabeth. Ze is duidelijk in haar nopjes om nog eens Frans te spreken. Dat heeft ze in Parijs geleerd, waar ze enkele jaren als verpleegster werkte. Haar man is overleden, ze heeft geen kinderen en komt altijd een praatje slaan met bezoekende boten. Om vrienden te maken.

Een dag later hebben we al mail van haar. Ze ondertekent met ‘Votre amie à Unst, Lis’.

Unst, the island above all others, -en dat mag je letterlijk nemen- heeft heel wat te bieden. Maar voor ons, zeilers, is het een beetje kijken wat er op loopafstand te ontdekken valt. We bevinden ons op 60° 45’ noorderbreedte en noordelijker zullen we niet gaan. Het plan om helemaal rond het eiland te varen, -en zo Muckle Flugga, de noordelijkste punt van Groot-Brittanië, te ronden- hebben we laten varen. De wind gaat tegen zitten en met de stroming rond die kaap zit het ook niet goed. We troosten ons met een bezoekje aan het meest noordelijke postkantoor van Groot-Brittanië.

_MG_3902

Als je daar een kaartje verstuurt, wordt het met een speciale stempel afgestempeld.

Gevoel voor humor hebben ze wel op Unst. De toeristische dienst is ondergebracht in een bushokje, opgesmukt met allerlei prullaria, voorzien van foldertjes en een gastenboek. Puffin Jane houdt de wacht.

Keen of Hamar is een heel bijzonder natuurreservaat, beschermd door de Scottish Natural Heritage. Het is een kleine dorre woestijn midden in het grasgroene landschap. Maar tussen de geelbruine stenen groeien kleine fijne plantjes en bloemen waaronder een soort die nergens anders ter wereld voorkomt. Als je aandachtig kijkt, zie je haast abstracte mini-schilderijtjes in tere kleuren.

Een flinke wandeling door een ruig en ongerept landschap brengt ons nog tot bij een longhouse, een originele Viking woning. Een replica van een Vikingschip maakt het plaatje compleet. Als we zelf aan roer en riemen gaan zitten proberen we ons voor te stellen hoe dat beruchte volk hiermee van Noorwegen naar de Shetlands en nog veel verder vaarde.

En nu gaat onze tocht voor het eerst terug zuidwaarts… Naar Yell!

 

 

 

 

 

 

Out Skerries, toprestaurant aan de kade

Zondag 3 juli 2016

Het regent als we de nauwe geul van de zuidelijke aanlooproute nemen. Volgens de vaargids enkel bij rustig weer en goede zichtbaarheid te doen wegens anders te gevaarlijk.

De dag was zo zomers begonnen. Maar dat is Shetland, het ene moment zon, dan weer regen. We meren af aan een kaaimuur, behangen met rubberbanden waar zeewier en helgroen mos welig in tieren. Met een stootlijst aan je boot niet meteen een probleem. We leggen twee lange lijnen kruiselings van bolder voor naar klamp achter en omgekeerd. Dat geeft voldoende speling voor het getij, al moet gezegd, veel is dat hier niet. Ik loop de kade af, de aanlegplaats van de ferry voorbij en tot mijn verbazing ligt daar Rolwolk afgemeerd.

De boot van Henk, die we twee weken geleden in Peterhead ontmoetten. “Hee, Rolwolk!” “Jaaa?” Wat een grappig weerzien. We nodigen Henk uit voor het avondeten. Maar eerst de regenachtige middag doorkomen. Ik bak een cake, Las doet een dutje, de tijd vliegt. ‘s Avonds kook ik, we hebben warempel visite!

Maandag 4 juli 2016 een gewone dag

Muisstil is de nacht in Out Skerries.

Na het ontbijt maken we een wandeling. Het eiland geeft een verlaten indruk. Een vissersbootje meert af, we polsen of er wat gevangen is, maar helaas. We raken met de schipper aan de praat, hij is hier geboren en getogen, wijst ons het huis aan waar hij ter wereld kwam.

En verzucht dat zijn eiland er zo op achteruit is gegaan. “Kijk hoe lang het gras is.”, klaagt hij. “Er zijn niet genoeg schapen meer om het kort te houden.” En dan de zalmkwekerij, jarenlang een bloeiend bedrijf, nu sedert een jaar opgedoekt. Wanbeheer, succes dat naar het hoofd steeg, wie zal het zeggen, maar aan de kwaliteit van de zalm lag het niet. Die werd naar overal ter wereld verscheept. Nu staat de installatie weg te roesten en liggen bakken, boeien, lijnen troosteloos nutteloos opgestapeld op de kaai.

Er is wel eens wifi geweest, maar ook dat is er niet meer. Er is een winkeltje. Nu ja, winkeltje. Een oude schuur waar een stoffig minimum aan levensmiddelen op gammele rekken staat. Wat verpieterde groenten. Een porseleinen bord met een nagelborsteltje. Verf. Aluminiumfolie.

De bibliotheek, dat is een plastieken doos in het damestoilet op de kade. Leeg. Betalen voor de douche doe je door centen naar keuze te stoppen in een geroest blik met donations er op…

Een landingsbaan hadden ze ook. Ooit.

Maandag 4 juli 2016 een bijzondere avond

Henk van Rolwolk wil koken voor ons vandaag. Daarvoor gaat hij vissen. Maar hij blijkt meer zeiler dan visser te zijn. Gelukkig ontmoet hij een visser die visser is en komt met drie flinke makrelen terug. Intussen is het zo’n mooi weer geworden dat we onze onvolprezen barbecue, de Cobb, bovenhalen. Tussen de rommel op de kade vinden we drie gedumpte stoelen en van een omgekeerde zalmbak en een houten pallet maken we een tafel waar menig designer van zou opkijken. Henk brengt –behalve de drie makrelen- warme groentjes (spitskool, ui, wortel, gerookte look), een slaatje (tomaat, appel, augurk) en wijn mee. Wij een restje linguine met basilicum, aardappelen met olijfolie en zeezout en muziek. De zilveren makrelen gaan op de barbecue, de wijn vloeit rijkelijk.

Als dessert gaan er bananen op het vuur, met een hartverwarmend glas Highland Park erbij.

De baai gloeit onder het warmkoperen strijklicht, de rommel op de kade lijkt steeds minder op rommel. Geen toprestaurant krijgt dit voor mekaar.

In Shetland is de zee overal

29 juni – 2 juli 2016

Meestal is het geluid van zee en wind voldoende. Soms luisteren we graag naar een mooi stukje muziek. Zoals naar deze Schotse muziek uit de 18de eeuw. (de hele cd is een aanrader!) Neem er een glaasje single malt bij en leun achterover…

Betty en Andrewina Thomson kijken me aan uit een mistig verleden. In 1891 werden de twee zussen weduwe. Hun mannen vergingen met de sixareen ‘Lizzie’. Een sixareen is een open roeiboot met zes roeispanen, six oars, en een zeiltje. Daar werd ver op zee mee gevist, dagen aan een stuk. Ze keerden pas terug als de boot zwaar geladen was met vis. Niet dat het stormde die dag, nee, het was zelfs kalm weer. Vermoedelijk had de ‘Lizzie’ die dag een ongelukkige ontmoeting met een walvis…

Tangwick Haa museum in Eshaness. In dit voormalig huis van een laird, een welgestelde landeigenaar, is nu een popperig museum gevestigd dat de sfeer van het Shetland van lang geleden oproept. Meubeltjes uitsluitend gemaakt van drijfhout, wegens geen bomen op de eilanden. Fijn geweven kant en kleurig gebreide truien. En overal de sporen van de zee. Tot de tekenwedstrijd van het plaatselijke schooltje toe. “For tea or coffee, just help yourself. You pay what you want. Oh, and there are biscuits in the box.

The wilds of the North wordt Northmavine genoemd, een deel van Mainland, het grootste eiland van de Shetlands. We hebben een auto gehuurd om een stukje binnenland te verkennen. Voor zo ver je hier binnenland hebt, de zee is overal.

Bij de kliffen van Eshaness kan je zien met welk geweld de Atlantische Oceaan zich beukend ingesneden heeft in het land. Indrukwekkend gaapt de diepte van de kloven, nee, hier komen we liever niet met onze boot.

We verkennen ook nog de Westside –The Sunny Side of Shetland, maken ze een grapje?- en Central Mainland, The Heart of Shetland.

Groen, blauw en ruig is het landschap en het ziet er uit zoals ik mij Shetland voorstelde, met zwarte rotsen en lochs, en zware grijze wolken.

Met schapen en Shetland pony’s. (Las moet lachen omdat ik poownies zeg. Ik zeg het nog eens.) En een kasteel hier en daar.

Lerwick is een fijne plek. Toch als de 3.000 passagiers van het cruiseschip met hun tenders weer naar hun cruiseschip gebracht zijn. London – Ijsland – Lerwick – London. Dan vallen de straten weer in hun rustige plooi, klinken viool en accordeon en schommelen de jachtjes zij aan zij aan de kade.

En vergeet het Shetland Museum & Archives niet. Een sfeervol maritiem museum dat je meeneemt in de geschiedenis van deze wonderlijke eilandengroep. De zee is overal.

‘s Avonds is het aangenaam wegdromen op het terras van de Lerwick Boating Club. De zon is onder, middernacht al voorbij, maar donker wordt het niet boven 60° noorderbreedte.

Vliegen naar Lerwick

29 juni 2016

Van de Orcadians wordt gezegd dat het boeren zijn met een boot en van de Shetlanders dat het vissers zijn met een boerderij… De Orkney’s liggen al mijlen achter ons, nu vertrekken we noordwaarts naar de Shetlands.

20 mijl liggen er tussen Fair Isle en Sumburgh, het zuidelijkste puntje van de Shetland eilanden. Dit stuk water heet The Hole en de zee kan hier bij zwaar weer lelijk te keer gaan. De Shetland eilanden –wow, zijn we al bijna zo ver?- bestaan uit zo’n 100 eilanden, holms en rotsen. Een holm, daar hebben ze hier een eigen definitie voor. Het is een eilandje, waar zo veel gras op staat dat je er één schaap kan vet mesten, twee schapen te eten geven maar waar drie schapen verhongeren. Een klein eilandje dus.

Die eilanden zijn rotsachtig en niet zo plat als die van Orkney, maar er staan ook –net zoals in Orkney- nauwelijks bomen op. Je moet niet vragen hoe hard het hier een groot deel van het jaar waait.

Onze bijbel aan boord, de Reeds Nautical Almanac is formeel. Pleziervaart heeft hier van oktober tot maart niets te zoeken wegens te ruige weersomstandigheden. En onze vaargids voor de Shetland eilanden geeft ook nog mee dat jachten die hier komen varen op zichzelf aangewezen zijn en dat eisen aan uitrusting en bemanning hoger liggen dan in gemiddeld zeilgebied. We zijn gewaarschuwd.

Maar vandaag is de zee meegaand. Er staat een stevige wind maar die zit mee en we lopen soepel. Jammer dat het regent, maar je kan niet alles hebben. Als wind en stroming een tandje bijsteken vliegen we naar de overkant. Van de zuidpunt tot Lerwick is nog zo’n 22 mijl en met een gemiddelde van 6,6 knopen sjezen we daar naar toe.

Tot onze verrassing worden we bij het afmeren geholpen door iemand die we eerder al ontmoetten… Het moet een week of twee geleden zijn -we verliezen een beetje het gevoel van tijd- toen we in Scarborough waren. Aan het ponton daar waren we gecharmeerd geraakt door een klein fijn rood jachtje. Het was een koket, elegant scheepje, de schipper een jonge niet onknappe dromerige man… En nu, hier, in Lerwick, komt die in de stromende regen onze lijnen aannemen. Is dat kleine bootje hier helemaal naar toe gezeild? We zijn zo geïntrigeerd dat we de jongeman voor een glas wijn en een babbel uitnodigen aan boord. Zoals alle solozeilers slaat die ons aanbod niet af. Ja, hij vaart solo met dat mini bootje. Een helrode Corribee 21, 6,30m. Waar hij heen gaat? Naar het westen, glimlacht hij. Meer duidelijkheid is er niet. Een plan, ja, maar a loose plan… Met Betsy, zijn bootje. Je kan volgen waar ze zijn, hij en zijn Betsy

 

 

 

Breisters en vogelaars

27 – 28 juni 2016

Wie Fair Isle googelt, vindt minstens zo veel websites over breien als over het peedie  (zoals ze in Orkney zeggen voor ‘klein’) eilandje zelf. Er wonen amper 70 mensen. En een veelvoud daarvan aan schapen en nog veel en veel meer vogels. The National Trust for Scotland ontfermt zich over dit wonderlijk natuurgebied.

Als je de kade afloopt, kom je net voorbij het oogverblindende hagelwitte strandje bij het Bird Observatory, het walhalla van de vogelaars. Omdat Fair Isle op een kruispunt ligt van migrerende vogels is het een paradijs voor observatie en onderzoek. Het Bird Observatory is ook een lodge, waar gepassioneerde vogelaars, ornithologen dus, verblijven. Ze wisselen er vogelweetjes uit, raadplegen de uitgebreide vogelbibliotheek en bekijken ernstig hun vogelfoto’s, gemaakt met engelengeduld en joekels van telelenzen. Zeilers zijn er ook welkom, er zijn toiletten, douches, je kan er wat komen drinken. Het in de folder vermelde internet is helaas zo traag en zwak dat we er niets aan hebben.

Intussen kennen we al de meest voorkomende vogels hier, maar dat we alles behalve kenners zijn, ondervinden we aan den lijve. We wandelen er maar op los en zonder het te weten zijn we te dicht bij het nest van een familie great skuas of bonxies -in het nederlands ‘grote jagers’- gekomen. Plots suizen ze uit het niets in duikvlucht op ons af, scheren krijsend rakelings langs ons hoofd -we voelen de luchtverplaatsing-, zwenken en gaan opnieuw in de (schijn)aanval. Met onze kap over het hoofd getrokken weten we niet hoe snel weg te komen. Brrr, elk zijn hobby denk ik. Deze vogels hebben een spanwijdte van meer dan een meter en met hun donkerbruine kleur ogen ze allesbehalve sympathiek.

Schattiger vind ik de oystercatchers, of scholeksters, en uiteraard zijn de snoezigste de puffins of papegaaienduikers. Ook de gannets, jan-van-genten, en de sterns herkennen we. En meeuwen natuurlijk, in allerlei varianten.

Het eiland loop je in een fikse wandeling af. Het is er stil, de uitzichten zijn indrukwekkend.

Her en der staan huisjes, er zijn twee kerkjes, waarvan eentje ook de bibliotheek is. Er is ook een school, een winkel en een dokter. En een vuurtoren.

Het hele eiland is fluwelig, het gras, kortgegraasd door de schapen, ligt over de rotsen gedrapeerd, groen als het vilt van een biljarttafel. En bloemen, heel veel bloemen. Witte, gele, rode, roze, licht en donker. Alles steekt fel af tegen de blauwe lucht. Vanmorgen regende het nog, nu straalt de zon. Enkele spierwitte wolken zeilen voorbij. Het is hier zo mooi dat het je de adem beneemt.

En hoe zit dat nu met die Fair Isle breisters? Wie Fair Isle zegt, zegt schapen, dus wol. Er wordt hier al eeuwenlang gebreid. En er zijn nog een paar (ook jonge) mensen die de traditie verder zetten. Meer over de geschiedenis van de specifieke Fair Isle stijl lees je hier. Ik kan het niet laten om een mooie wollen muts te kopen, gebreid door Elizabeth Riddiford. Warm en mooi!

Met fair wind naar Fair Isle

26 juni 2016

We liggen onrustig te jagen aan de visitors’ mooring in South Bay op het eiland North Ronaldsay. Bij iedere ruk van het meertouw aan de boei steigert de boot als een ongetemd veulen. Ik heb er een beetje spijt van dat ik zo nodig hierheen wou.

Deze ochtend lagen we nog vredig in Calf Sound. Waren met de bijboot naar de kant gevaren voor een wandeling naar de top van de heuvel. Wat een uitzicht! De man die het huisje naast Carrick House bewoont, had ons de weg gewezen naar de Community Store, een stevig eind stappen.

De Community Store is een verrassend goed gesorteerde winkel/postkantoor/tearoom. Mét wifi! We waren er een half uur te vroeg –de winkel is dagelijks open van 2:00-4:00 pm- maar de fiere uitbaatster haastte zich om de deur te openen van zodra ze ons zag. Wat een vriendelijkheid hier. Een groepje eilandbewoners runt de winkel als een onderneming, elk heeft aandelen, elk houdt volgens beurtrol de winkel open. Een zegen voor de boerenfamilies in de omgeving.

Waarom wou ik zo graag naar North Ronaldsay? Als meest afgelegen eiland sprak het tot mijn verbeelding. Tot voor kort had dit eiland nog geen landingsbaan en waren ze op de ferry aangewezen die slechts een maal per week kwam. Tenminste, als het weer het toeliet. Bij zware winterstormen waren de eilandbewoners van de rest van de wereld afgesneden. Omdat hun eiland zo klein is, bouwden de boeren een muur rond het eiland om schapen en akkers gescheiden te houden. De schapen die op de strook tussen zee en land leven, voeden zich met zeewier en ontwikkelden zich hierdoor tot een heel apart ras, het North Ronaldsay sheep. Blijkbaar heeft hun vlees een aparte, verfijnde smaak en wordt als delicatesse door topchefs gegeerd.

Maar aan land gaan is geen optie, er staat een vervelende golfslag en de wind is venijnig, witte schuimkopjes lachen ons uit.

Maandag 27 juni 2016

We hebben er genoeg van, van dat klutsen aan de boei. Naar de overkant varen, op het eiland Sanday, is ook geen optie, de baai daar ligt ook onbeschut. Dan maar verder, vertrekken naar Fair Isle, 32 mijl. Ook dat is zeilen, nu en dan afzien van je plannen omdat de elementen dat beslissen. Er staat een prachtig windje, we varen een ruime koers, ons schip gorgelt van plezier en lacht de witte schuimkopjes uit.

Fair Isle, een kruimel van 7,8 km2 midden in zee, halfweg tussen de Orkney en de Shetland eilanden, is een pareltje. Wel opletten geblazen bij de aanloop wegens rotsen en stroming.

North Haven is de enige aanlegmogelijkheid, veel meer dan een pier en een kaaimuur is het niet en het is behoorlijk druk. Maar aan de buitenkant van de pier vinden we nog een plekje. Dankzij onze stevige stootrand vormt de kade met zwarte rubberen palen geen probleem. We liggen nog maar net afgemeerd of een Noors jacht, de Ariel, komt bij ons langszij. Nu wordt het hier echt een Noors onderonsje, met zeven Noren, een Nederlander en wij. De haven ligt vol!

Morgen gaan we op ontdekking…