Saint-Quay-Portrieux, laatste stop in Bretagne

26 oktober 2020

Iemand op de radio zegt dat je een verhaal niet mag laten afkoelen, dat je het moet vertellen terwijl het nog warm is… En ik besef dat dit nu net is wat ik de afgelopen weken, maanden heb gedaan. Mijn verhalen laten afkoelen… Ze moeten intussen bijna beschimmeld zijn, zo veel tijd is er overheen gegaan. Is het de zwaarte van deze vreemde tijd, het verlammende van dat griezelige virus, het gebrek aan perspectief? Wachtend op ik weet niet wat zijn ze afgekoeld, bijna uitgedoofd. En wát als ik ze nu eens zachtjes weer nieuw leven inblaas, zoals je met een smeulend vuurtje doet? En je meeneem naar afgelopen zomer, naar Bretagne? Meer bepaald naar de plek en het moment waarop we niet alleen een schattig dametje maar ook een wel erg knappe man ontmoetten…

19 juli 2020

In een overvolle souvenirwinkel, het soort winkel waar mijn schipper een hekel aan heeft maar waar ik moeilijk aan kan weerstaan, komt ze me tegemoet. Met haar groene jurk, wit schortje en mutsje, rode paraplu, waait ze bijna van de stevige porseleinen beker waarop ze afgebeeld staat. Bretoense snuisterijen, Bretoense koekjes, Bretoense cider, Bretoense lepels, Bretoense koelkastmagneetjes, van alles veel en van veel nog meer. Ik neem de beker in mijn hand en denk aan geurige thee tijdens nachtelijke zeiltochten, dampende koffie bij het ochtendgloren…

We zijn in Saint-Quay-Portrieux, Bretagne. Aangekomen na een rustig zeiltochtje van amper 16 mijl vanuit het prachtige Île-de-Bréhat. Waar we behalve succesvol geankerd ook heel bekoorlijk gewandeld hebben. Als hopelijk in een niet zo verre toekomst Covid-19 iets van vroeger is geworden en je opnieuw vakantie plant, met of zonder boot, ga er dan eens heen, je zult het er prachtig vinden.

De marina van Saint-Quay-Portrieux zou ik kunnen omschrijven als een grote, perfect gerunde jachthaven met nette pontons en verzorgd sanitair.

Maar ik zal deze plek vooral onthouden als de jachthaven met het charmantste onthaal op deze vakantie tot dusver. Zonnebril noch mondmasker kunnen verhullen dat de jonge assistent-havenmeester die ons naar een ligplaats begeleidt een echte knapperd is. Disons qu’il est canon, quoi! Maar hij is niet alleen knap, hij is ook heel galant. We krijgen een ruim bemeten plek langszij een royaal ponton, waarvan deze Bretoense halfgod zelfs een klamp losschroeft en verplaatst zodat we optimaal kunnen afmeren. Aan de andere kant van deze steiger liggen een Grand Soleil 56 en een Pershing 65… We zijn onder de indruk. Hij overhandigt ons de codes voor het sanitair, een mapje met informatiefoldertjes en neemt ook nog eens uitgebreid de tijd om dat van de nodige uitleg te voorzien. Zijn charme naturelle -het moet van het frivole Ce n’est Rien van Julien Clerc geleden zijn dat ik nog zo’n sexy Frans hoorde-, doet zin krijgen in een dansje en maakt het niet eenvoudig om er de aandacht bij te houden.

Maar laat ons de kalmte bewaren en terugkeren naar Bécassine. Want zo heet dat Bretoense juffertje, dat in 1905 als eerste Franse vrouwelijke stripfiguurtje het levenslicht zag en hier in deze overvolle souvenirwinkel op een porseleinen beker prijkt. Sexy kun je haar niet noemen, eerder mignonne.

Het toeval wil dat onze boot, voor het onze boot was, B. Bommel heette. Vernoemd naar de Nederlandse stripfiguur Olivier B. Bommel. De eigenaar zal daar zijn motieven voor hebben, aangezien zijn huidig schip ook nu weer De Bommel heet. Er zijn er die voor minder een cirkel rond verklaren. Als bovendien nog blijkt dat het porselein met Bécassine niet in China maar hier in Bretagne wordt gemaakt, heb ik voldoende argumenten voor de aankoop van twee bekers. De frons van mijn schipper neem ik er bij, meningsverschillen als deze beschouw ik als verwaarloosbaar aan boord..

Want we doen ook nuttige inkopen. De terugtocht nadert en er moet proviand voorzien worden. Dat dit hier ook op zondag kan in een behoorlijk goed gesorteerde superette is een meevaller. Ten slotte sluiten we ons verblijf af met een prachtige wandeling langs de kust met zicht op de prachtige Baie de Saint-Brieuc.

’s Avonds buigen we ons over het weerbericht voor de komende dagen. Er wordt een stevige NNE voorspeld, precies waar we heen moeten. Ik kijk naar Bécassine en ineens doet ze me denken aan een oude mop die mijn moeder wel eens vertelde.

Een boerinnetje fietst met twee zware manden vol eieren naar de markt. Het is een heel eind, ze heeft de wind stevig op kop. Puffend en trappend bidt ze vurig tot Onze Lieve Heer, de hele weg lang. Of hij de wind toch maar kan laten draaien. In schuim en zweet komt ze aan op de markt. Ze verkoopt er de eitjes, koopt met de verdiende centen het nodige proviand en hijst enkele uren later de opnieuw zwaar geladen manden op haar fiets om de terugtocht aan te vatten. En zie, daar blijkt haar gebed verhoord! De wind is 180° gedraaid…

Misschien had ik dat schietgebedje niet mogen maken, twee weken geleden, in Dieppe, op onze heenreis, toen de wind aanhoudend tegenzat en ik heel wat over had voor wat wind uit het N, het E of iets er tussenin. Nu krijg ik waar ik om gevraagd heb… Maar onze grootste zorg is niet 90 mijl tegenwind varen tot bij voorbeeld Cherbourg maar wel de timing om de stroom mee te kunnen pakken bij de beruchte Cap de la Hague . Want één ding is zeker, je wil niét op het verkeerde moment in de Alderney Race verzeild raken!

Hoe dat afloopt vertel ik een volgende keer!

Ankerzweet en vertrekkerskoorts

Ankerzweet…

Donderdag 16 juli 2020 – voor anker op de rivier Jaudy

“Ben je zeker dat we niet te dicht liggen?”

Pourquoi pas, zo heet het bootje dat naast ons ligt, Waarom niet. Wacht eens even, niet naast ons, nu ineens achter ons. En het lijkt wel of het ineens veel dichter ligt dan daarnet.

“Maak je geen zorgen. Straks draait iedereen op de stroom en ziet het er heel anders uit…”

We liggen op de rivier Jaudy, ter hoogte van het dorpje La Roche Jaune, precies waar op de kaart een ankertje getekend staat. We hadden kunnen doorvaren tot Treguier, daar is een jachthaven. Maar we willen ankeren. Afgelopen winter investeerden we in een stevig anker, een Rocna van 33kg, en 75 meter ankerketting van 10mm dik. De ankerlier werd gereviseerd. We zouden dit alles deze zomer uitgebreid testen aan de Schotse westkust maar door corona ging dat feestje helaas niet door… Frankrijk is een dankbaar alternatief maar hier is hoegenaamd geen gebrek aan jachthavens met stevige pontons… Maar, pourquoi pas, laat ons dat ankergerei toch maar testen…

We hebben wel al meer geankerd maar met ankeren op pittig getijdewater zoals hier, met 5 tot 8 meter verval en strakke stromingen hebben we geen ervaring.

Ik neem drie peilingen, noteer ze in het logboek en zo lang het licht is neem ik ieder uur dezelfde peilingen. We blijven netjes op het snijpunt van de drie lijnen liggen, maar zetten toch een ankeralarm op de gps wanneer we gaan slapen. Ondanks de gin-tonic van het aperitief schrikken we wakker bij iedere piep wegens nét buiten de cirkel van 30 m… Het doet me denken aan die foltertechnieken waarbij beulen gevangenen wakker houden, gewoon om ze te kraken. Gekraakt zijn we als we bij het krieken van de dag vaststellen dat we precies nog daar liggen waar we 12 uur eerder ons anker dropten…

Vrijdag 17 juli 2020 – voor anker bij Île-de-Bréhat

“Wow, wat was dát?”

“Geen idee.”

Al staat er meer wind dan ons lief is, de boot ligt als een huis. Maar er is dat geluid! Het klinkt alsof de schakels van de ankerketting tot leven komen, over elkaar heen schuiven, of ten minste over iéts heen schuiven. Op de ketting zit een duivelsklauw, een haak met een eind touw er aan. De haak klik je in een schakel van de ankerketting, de lijn beleg je op een klamp op dek. Als je dan een beetje ankerketting viert, haal je de kracht van de ankerlier weg. Het naargeestige geluid kan dus niet daar vandaan komen. Maar…

“Wow, luister nu, wéér dat rare geluid!”

In een aluminium boot klinken dingen anders. Ik herinner me hoe we, bij onze eerste nacht aan boord, schrokken van het klotsende water tegen de romp. Hélemaal anders dan tegen polyester. Metalig, galmend. Je went er aan. Maar dít geluid…, dit geluid is vreemd.

Onze tweede nacht op anker.

We liggen niet meer op het plekje waar we zowat halfweg de middag ons anker lieten zakken hier bij Île-de-Bréhat. Toen was het bijna hoogwater geweest. We hadden gerekend, geteld en geoordeeld dat we er bij laag water ook goed zouden liggen. Maar lichte twijfel knaagt, irriteert, als een steentje in een schoen. En we blijven de hele middag aan boord, de slapeloze nacht eist zijn tol.

Maar als het bijna laagwater is, én ook bijna donker, liggen de rotsen naar ons gevoel te dichtbij. En als je twijfelt moet je weg, besluiten we unaniem. Onze tweede keuze is een betere, we liggen verder af van de andere boten rondom, en een bemoedigend stuk verder van de rotsen. Het ankeralarm laten we wijselijk voor wat het is. Maar nu is er dus dat rare geluid.

“En als we nu eens in de achterkajuit gaan slapen?”

Zondag 18 juli 2020 – voor anker bij Île-de-Bréhat

Zonder ankeralarm en in de achterkajuit slapen we als rozen. Bij het ontbijt bekijk ik op de Ipad het kluwen dat we afgelegd hebben tijdens de nacht en trek een lijntje tussen de twee uiterste punten. Dat bedraagt zo’n 150 ft, ongeveer 45 meter. Als ons anker in het midden daarvan ligt, zijn we zo’n 22 meter heen en weer gedreven. Minder dan twee maal onze bootlengte, gezien wind en stroming volstrekt normaal. We liggen hier goed, een gelukzalig gevoel van vrijheid krijgt de bovenhand. Rondom ons 360° Bretoens landschap van zee en rotsen, geen stootwillen, geen meertouwen, enkel die ‘spijker’ waar we achter hangen…

Vertrekkerskoorts…

Twee soorten zijn er. De eerste komt het vaakst voor. Het is de twijfel om te vertrekken, de aarzeling, de zin om het uit te stellen. Om tal van redenen. Omdat het te hard waait, omdat de stroom tegen zit, omdat er bij terugkeer misschien quarantaine dreigt wegens corona, omdat omdat omdat… De kleinste klus wordt verdedigd als ultieme reden om niet te vertrekken. Maar er is ook die andere soort vertrekkerskoorts. Eigenlijk gewoon het tegenovergestelde. Mijn schipper heeft er wel vaker last van. Hij wil altijd vertrekken, altijd verder, altijd varen. Rusteloos, gejaagd. En in zo’n vlaag van vertrekkerskoorts opperde hij gisterenavond om deze ochtend verder oost te varen. Zonder voet aan wal te zetten op Île-de-Bréhat? Zachtjes ga ik op de rem staan. Want wie wil nu wegvaren van een eiland als dit zonder het gezien te hebben… En dat ons anker houdt zijn we nu wel zeker. En ik waag mijn kans.

“We gaan toch nog het eiland bezoeken, hee…”, opper ik voorzichtig bij het ontbijt. En toon de Ipad en ons kleine kluwen. “Túúrlijk!” lacht mijn schipper en even later zitten we in de bijboot op weg naar Île-de-Bréhat…

Voor wie nog twijfelt, over ankeren kan je je te pletter lezen op het internet:

ankertips van een wereldzeiler

hoe veilig ankeren

ankeren, zo doe je dat correct en veilig

leven achter anker

anchor like a pro